Regionaal stand-still in aantal dieren in Brabant?
[9-nov-2016] Provincie N.-Brabant kondigde in november 2015 aan dat ze ‘waar nodig’ wilde borgen dat de veestapel niet verder toeneemt. De provincie schreef: ‘In bepaalde delen van Brabant heeft de veestapel een omvang bereikt die maatschappelijk niet meer wordt geaccepteerd. Mensen vrezen verdere toename van de veestapel als mestverwerking slaagt en dit zorgt voor veel weerstand …’.
Samen met ‘alle relevante partners’ zou de provincie daartoe een aanpak uitwerken. Onderdeel van die aanpak was een ‘dialoog’. Vertegenwoordigers van diverse geledingen werden gevraagd om met elkaar voor de problematiek van mestverwerking en veedichtheid tot een oplossing te komen. Naast de dialoog werden werkgroepen van deskundigen ingesteld, die concrete voorstellen moesten zien uit te werken: o.a. een werkgroep mestbewerking en een werkgroep veedichtheid.
WBdP was in de werkgroep veedichtheid vertegenwoordigd. Deze werkgroep had als taak om, mede gevoed door de dialoog, het ‘waar nodig borgen dat de veestapel niet verder toeneemt’ in te vullen. De werkgroep heeft het document ‘Van Meer naar Beter’ opgesteld (zie link hierboven). Door middel van ‘staldering’ kan geregeld worden dat per regio het aantal dieren niet verder kan groeien. Kort samengevat houdt stalderen het volgende in: midden- en oost Brabant worden opgedeeld in zes regio’s. Als een veehouderij zijn stallen wil uitbreiden, dient voor elke m2 stal die er wordt bijgebouwd evenveel -plus 5% extra- m2 stal in de eigen regio te worden gesloopt of herbestemd. Individuele bedrijven kunnen dus groeien, maar omdat per saldo in de regio de oppervlakte aan stallen afneemt, kan het aantal dieren in de regio niet toenemen.
Zo’n stand-still (+ lichte krimp) van de veestapel is erg belangrijk! Al vele jaren neemt het aantal dieren in Brabant namelijk gestaag toe. Vooral gebeurde dit in de Peelregio en de Kempen, met o.a. een enorme overbelasting van stikstof op de natuur als gevolg. De laatste jaren worden weliswaar emissie-armere stalsystemen toegepast, maar het (toch al niet zo grote) effect daarvan wordt deels teniet gedaan doordat tegelijk met die technieken veelal veel meer dieren worden gehouden. Met het stalderingsvoorstel kan regionaal het aantal dieren niet meer groeien.
De provincie heeft als beleid dat ze toe wil naar een veehouderij die ‘circulair’ is op nw-Europese schaal (wat o.a. inhoudt dat er geen veevoer meer van buiten die regio mag worden geïmporteerd). Daartoe dient er heel wat te veranderen. WBdP is van mening dat het stalderen per regio daartoe een cruciale eerste stap is.
Op 15-11 beslissen GS over de voorstellen. Op 2-12 komt het in PS.
Wil je meer weten over wat het stalderen precies inhoudt, zie dan hieronder:
Stalderen: wat houdt dat in?
Situatie nu
Wanneer een bedrijf wil uitbreiden, kunnen op dit moment de extra dieren van heinde en ver komen. Voor varkens en kippen zijn weliswaar dierrechten vereist, maar het dierrechtencompartiment (waaruit die rechten moeten worden betrokken) omvat midden Brabant t/m midden Limburg. Die regio is heel groot. Daar komt bij dat rundvee geen dierrechten heeft (de toename daarvan kan dus van overal komen) en dat er op de dierrechten diverse uitzonderingsmogelijkheden zijn. Er kunnen dus soms zelfs ook dieren van buiten het compartiment komen. En als de dierrechten worden afgeschaft (2018?), is het hek helemaal van de dam.
Nu kan een bedrijf bijvoorbeeld van 1000 varkens uitbreiden naar meer dan 10.000 varkens op luchtwassers. De ammoniakemissie neemt dan niet toe. De dierrechten voor de extra dieren kunnen uit een enorm groot gebied gehaald worden, of er zijn soms zelfs (deels) geen dierrechten nodig. De technieken worden dus heel vaak niet gebruikt om de uitstoot te verminderen, maar om veel meer dieren te houden.
Ook een toename van ammoniakemissie is mogelijk. Op grote afstand van een Natura2000-gebied kan het so wie so. Bedrijven die wat dichterbij een Natura2000-gebied liggen, hebben een Nb-wetvergunning nodig. De vergunning voor de toename wordt echter heel vaak verleend, i.h.k.v. het Programma Aanpak Stikstof. (De naam van dat programma is misleidend. Het pakt de stikstofuitstoot niet of nauwelijks aan, maar is bedoeld om de veehouderij weer meer ontwikkelingsmogelijkheden te geven.)
Nuancering: de uitbreidingsmogelijkheden worden in Brabant beperkt door de Verordening ruimte, waarin o.a. het bouwblok niet groter mag zijn dan 1,5 ha en waarin ook een maximum wordt gesteld aan de geur-achtergrondbelasting en fijnstof. Desondanks zijn de uitbreidingsmogelijkheden vaak fors. Voor melkvee komen waarschijnlijk fosfaatrechten, die de groei landelijk beperken.
Situatie met staldering
Met de staldering, zoals het voorstel daartoe nu voorligt, wordt het herkomstgebied van extra dieren enorm beperkt. Midden- en oost Brabant worden opgedeeld in zes regio’s (ongeveer gelijk aan de voormalige reconstructieregio’s). In plaats van uit een enorm groot (of zelfs een onbeperkt) gebied, moeten extra dieren afkomstig zijn uit de eigen, kleine regio.
Om dat te kunnen doen, is er een ‘diereenheid’ nodig, want wanneer iemand omschakelt van de ene diersoort naar de andere is het anders lastig om te bepalen of het aantal dieren toeneemt of niet. Als diereenheid is gekozen voor m2 stal. Voor elke m2 stal die er wordt bijgebouwd moet evenveel m2 stal in de eigen regio worden ingeleverd.
Met staldering per regio kan het aantal dieren straks grosso modo dus niet meer toenemen!
Ook zit er in het voorstel om bij elke staldering 5% af te romen (dus 5% meer m2 inleveren dan er wordt uitgebreid). Begin van krimp van de veestapel dus!
Zo’n stand-still per regio (plus dus lichte krimp) is heel belangrijk. Aan de CBS-meitellingen (en ook aan de verleende vergunningen) is te zien dat het aantal dieren in Brabant de laatste jaren flink is toegenomen. In bepaalde regio’s zoals de Peel en de Kempen is die toename nog veel groter geweest. De stalderingsmethode maakt aan die groei een einde!
Individuele bedrijven kunnen nog uitbreiden. (Het is politiek onhaalbaar om elk bedrijf ‘op slot’ te zetten.) De potentiële groei van individuele bedrijven wordt echter sterk verkleind. Op dit moment kan toename van het aantal dieren i.h.a. heel gemakkelijk (zie de eerste twee alinea’s van deze brief). Met staldering moeten de dieren uit de eigen regio afkomstig zijn. Voor elke m2 stal die er bijgebouwd wordt, moet evenveel +5% extra m2 stal in de regio worden gesloopt. Het wordt voor een bedrijf dus heel wat lastiger om uit te breiden. Bovendien kan het aantal dieren in de regio niet meer toenemen.
Door toepassing van emissie-arme technieken (de eisen daarvoor worden steeds strenger) zal de emissie in de regio afnemen. Dit terwijl het de afgelopen jaren in diverse regio’s zo is geweest dat de winst die met de emissie-arme stalsystemen kon worden bereikt, deels teniet gedaan werd door het houden van veel meer dieren.
Extra voordelen van staldering:
– Met staldering wordt bereikt dat oude stallen, i.h.a. met een hoge emissie per dier, sneller worden afgebroken en vervangen worden door modernere stallen met i.h.a. minder emissie.
– Bij nieuwe stallen zijn de welzijnseisen i.h.a. strenger dan bij oude stallen. De dieren moeten tegenwoordig ruimer gehuisvest worden dan vroeger. Met staldering moet voor elke extra m2 stal evenveel m2 -en zelfs 5% extra- stal wegvallen. In de nieuwe stallen zullen dus iets minder dieren kunnen worden gehouden dan in de oude stallen die ingeleverd worden. Staldering leidt dus tot iets minder dieren.
Staldering per regio is dus een enorme verbetering t.o.v. de huidige situatie (en zeker t.o.v. de situatie als de dierrechten zouden wegvallen).
Reactie op gehoorde opmerkingen:
– ‘Ten gevolge van staldering worden groeimogelijkheden geboden aan individuele bedrijven. Is dat niet verkeerd?’
Dit is niet juist. Die groeimogelijkheden zijn er nu in ruime mate. Staldering maakt aan de groei van individuele bedrijven weliswaar geen einde, maar beperkt die mogelijkheid wel sterk (zie hierboven). Bovendien -nogmaals- zorgt staldering er voor dat het aantal dieren per regio niet meer kan toenemen (en zit er in het voorstel per transactie een krimp van 5%).
– ‘Stalderen kan leiden tot ‘zijwaarts uitbreiden’, zodat het beoogde resultaat niet wordt bereikt.’
Hiermee wordt bedoeld dat bedrijven die willen uitbreiden er misschien voor zullen kiezen om niet het eigen bedrijf uit te breiden, maar om nevenvestigingen op te kopen en daar in bestaande, oudere stallen dieren te gaan houden. Volgens ons is dat niet erg. Op die manier neemt de oppervlakte aan stallen niet toe en kunnen er dus ook geen dieren bijkomen. Dat is waar het stalderen voor bedoeld is. Bovendien: op die nevenvestigingen moeten ook emissie-arme stalsystemen toegepast worden. Er moet daar ook voldaan worden aan het ‘Besluit emissie-arme huisvesting’. De stallen dienen emissie-arm te zijn. De eisen zijn alleen voor oudere stallen wat minder streng. Op termijn zal men ook die oude stallen gaan vernieuwen en zal aan de strengere eisen moeten worden voldaan. Of er wordt met de bedrijfsvoering gestopt. Het duurt hooguit enkele jaren langer voordat de stallen net zo emissie-arm worden als bij directe nieuwbouw.
Als extra garantie zit in het stalderingsvoorstel om bij het in gebruik nemen van nevenvestigingen in de Verordening ruimte op te nemen dat die oude stallen dan -net als bij het stalderen- de afgelopen 3 jaar niet leeg hebben mogen staan.
– ‘Stalderen lost bestaande knelpunten niet op.’
Dit is juist. In ieder geval niet op korte termijn. Wanneer burgers nu bijv. stankoverlast hebben doordat ze dicht bij een (of meerdere) grote stal(len) wonen, wordt met staldering die overlast niet minder. Staldering is daar echter ook niet voor bedoeld. Staldering is een methode om te bereiken dat het aantal dieren per regio niet verder toe kan nemen. Vergelijk het met eerst de hoofdkraan dichtdraaien bij een waterlek in huis. Pas daarna ga je beginnen met dweilen.
Vermindering van het aantal dieren is een must, voor de natuur en voor de burgers. Daar moet aan gewerkt worden. Allereerst dient echter het stand-still geregeld te worden. De aanpak van de bestaande knelpunten en het verminderen van de overlast voor burgers en natuur dient daarna(ast) te gebeuren. Staldering is daarvoor niet het instrument.
– ‘Wanneer lege stallen worden gesloopt, kan het aantal dieren met staldering toenemen.’ Inderdaad. Bij stalderen moet 5% meer m2 stal worden gesloopt als er bijkomt. Wanneer die te slopen stallen echter leeg staan, komen er dieren bij. Daarom is in het voorstel voor de staldering opgenomen dat voor de in te leveren stallen het bewijs geleverd dient te worden dat er de afgelopen 3 jaar nagenoeg onafgebroken dieren (conform de vergunning) in gehuisvest zijn geweest.
– ‘Het inruilen van koeienstallen kan leiden tot meer dieren.’
Zou inderdaad kunnen gebeuren. Koeien hebben relatief veel m2. Wanneer koeienstallen worden ingeruild voor varkens of kippen, kan dat leiden tot ‘meer dieren’. Het voorstel is daarom nu om de koeienstallen apart te behandelen.
Bij ZLTO gaan er stemmen op om melkvee helemaal buiten de staldering te laten, omdat de komende fosfaatrechten groei tegen zullen gaan. Dat zou o.i. geen goede zaak zijn. Die fosfaatrechten gaan landelijk gelden. Ze kunnen dus in een regio op een hoop komen zolang grondgebondenheid niet is gegarandeerd. Ook zijn de fosfaatrechten recent met een jaar uitgesteld.
– ‘Stalderen is voor de uitbreiders te duur’.
Om dit te voorkomen, voorziet het voorstel in een ‘stalderingsdienst’. Indien gewenst kunnen bedrijven die willen uitbreiden daarvan gebruik maken. Het is de bedoeling dat de dienst de staldering gaat faciliteren en goedkoper gaat maken, zodat de kosten slechts voor een klein deel bij de uitbreider komen te liggen.